Het korenwit van Burdaard

Acht molenzolders telt De Zwaluw, die boven alles uittorent in Burdaard en wijde omgeving.

Dit artikel verscheen in Noorderland 2015-1.

Tekst: Wim Bras | Fotografie: Jan Tollenaar

Brood, lekker knapperig brood, kom er maar eens om. In Noord-Friesland weten ze er wel raad mee, de fijnproevers daar bakken hun broodje zelf met zo’n handige broodmachine. Meel en gist halen ze bij Jan Tollenaar, molenaar van De Zwaluw in Burdaard. De witbestofte Jan heeft meer dan een dagtaak aan het malen van granen in de monumentale molen aan de Dokkumer Ee. ‘Moment, mijn kookwekkertje gaat, ik moet even naar boven om een zak te verwisselen.’ Zo gaat het zo’n vijftig keer per dag.

Acht molenzolders telt De Zwaluw, die boven alles uittorent in Burdaard en wijde omgeving. Vanaf de stelling halverwege – twaalf meter boven de grond – kun je op een heldere dag in zijn geheel de slingerende loop van de Dokkumer Ee volgen door het vlakke Noord-Friese land. Aan het ene uiteinde ligt Leeuwarden; noordwestelijk tekenen de contouren van Dokkum zich af. De Zwaluw is groots, zelfs voor hedendaagse begrippen. Bij de bouw in 1875 moeten de Burdaarders met stomheid de voltrekking hebben gadegeslagen, zelfs de kerktoren reikte niet zo hoog.
Hoewel De Zwaluw van meet af aan de functie had van korenmolen, besloeg de meelproductie in de 19de eeuw maar een gering deel van de activiteiten. Brood was immers nauwelijks te betalen voor het gewone volk; dat at gortepap, sûpenbrij in het Fries. Het fijne witbrood kwam alleen op tafel bij de notaris en de dokter. De Zwaluw diende daarom vooral als pelmolen voor gerst. De zware pelstenen wreven het kaf van het graan en slepen de gerstekorrels vervolgens tot wit parelgort, dat geweekt en gekookt het basisingrediënt vormde voor de sûpenbrij, met een lik stroop erbij volksvoedsel nummer één. Een lucratieve business want de kafresten van het gerst konden weer worden verkocht als veevoer aan de mesterijen.

Gang is alles

Voor het pellen van gort had een molen harde wind nodig. Hoe hoger dus hoe beter, moet Klaas Steenhuisen hebben gedacht. Als ondernemende telg van een gefortuneerd molenaarsgeslacht uit Groningen strijkt hij al in 1850 neer in Burdaard, destijds nog Wânswerd aan de Streek, waar hij in eerste instantie de bescheiden koren- en pelmolen De Windlust overneemt. Voor molenaars geldt “gang is alles” en dat zal voor Klaas niet anders zijn geweest. Waarschijnlijk drijft hij in 1874 De Windlust over het randje: de molen slaat op hol en bij pogingen om de boel af te remmen, vliegen de vonken in het rond. De molen brandt tot de grond af. Ongebroken koopt Klaas, wellicht geholpen door zijn familie, terstond nieuwe grond aan en laat in rap tempo de beste molenbouwer van die dagen, Gerben Van Wieren, de hoogste molen van Friesland neer zetten: De Zwaluw. Een nieuwe lente, een nieuwe naam, moet Klaas hebben gedacht, maar het kan ook zijn dat hij de molen heeft vernoemd naar de erven Swalue, die hem de grond verkochten.

Sarphatie

Klaas Steenhuisen moet naast een ondernemende ook een slimme baas zijn geweest, met oog voor de ontwikkelingen van zijn tijd. In Amsterdam namelijk heeft arts en weldoener Samuel Sarphatie, na een bezoek aan de wereldtentoonstelling van 1851 in Londen, de eerste machinale broodfabriek opgezet om het hongerende stadsproletariaat van goedkoop voedsel te kunnen voorzien. Rond 1867 begint ook ene Koopmans in Leeuwarden een mechanische maalderij. Over de stoomaandrijving met een luttele 2 pk wordt wat lacherig gedaan, maar het machientje maalt wel dag en nacht door, onafhankelijk van natuurlijke krachten. Klaas ziet het zwerk al hangen. Het almaar goedkoper wordende brood zal de sûpenbrij van de Friese eettafels verdringen en daarmee de markt voor gort onder druk zetten. Hij moet diversifiëren. Koud na de oplevering van De Zwaluw laat hij een gat boren in de stenen voet van de molen, waardoor een horizontale as komt om een inderhaast bijgebouwde houtzagerij aan te drijven. De Zwaluw is hoog en sterk genoeg om het spectaculaire mechaniek te dragen, waarbij de centrale molenspil middels houtgetande ronsels de dwars-as naar buiten in beweging brengt. In 1878 is Koren- Pel- én Houtzaagmolen De Zwaluw echt klaar voor de toekomst.
Die toekomst komt na enkele jaren in handen van de zoons van Klaas. De goedige Jan neemt het pel- en maalwerk voor zijn rekening, vuurvreter Paulus bestiert de houtzagerij. Jan overlijdt echter al in 1914, waarop zijn zoon Willem Steenhuisen de meelhandel overneemt. Willem heeft iets van het inzicht van zijn grootvader in de genen. Hij plaatst een motorsteen in de molen, zodat de productie ook bij windstil weer doorgang kan vinden. Zich evenwel bewust van de beperkingen van De Zwaluw, in het licht van de almaar verder om zich heen grijpende industrialisatie, spant Willem zich in voor de stichting van een coöperatieve meelfabriek in Burdaard. Hij brengt zelf de grond in om graanmaalderij “De Eendracht” mogelijk te maken, in de verwachting dat de boeren hem tot directeur zullen verkiezen. De Eendracht komt er in 1916, maar met een andere coöperatiedirecteur dan Willem. Hij is van de verkeerde kerk, vinden de gereformeerde boeren. Gedesillusioneerd verlaten Willem en zijn gezin Burdaard. De Zwaluw is niet langer een graanmolen.

Onttakeling

Maar nog steeds wel een zaagmolen. Paulus zal het zaagwerk tot 1936 volhouden en opvolger schoonzoon Anne de Groot zelfs tot 1966. Maar een vetpot is de houthandel dan allang niet meer, geld voor onderhoud schiet er bij in. Vanaf 1947 werkt de molen nog slechts op één roede, de andere is dan al verwijderd vanwege de slechte staat. In oude filmverslagen over de Elfstedentocht van 1963 en daarvoor valt de onttakeling op beeld te zien. De Zwaluw, aangetast baken op het beruchte heen-en-weertraject tussen Bartlehiem en Dokkum, figureert altijd wel een moment in de achtergrond.
Op 11 november 1972 – De Zwaluw staat dan al een paar jaar stil te verpieteren, maar heeft sinds enige tijd wel de monumentenstatus – slaat het noodlot toe in de overtreffende trap. Tijdens de hevige onweersnacht treft een bliksemschicht de molen en zet de rietgedekte achtkant in lichterlaaie. De brandweerkorpsen uit Ferwert, Hallum en Damwoude schieten te hulp, maar De Zwaluw heeft dubbele pech. Ook de toren van de gereformeerde kerk is getroffen door de bliksem en die gaat voor. Eenmaal bij de molen aangekomen, hebben de brandweermannen onvoldoende druk om het bluswater over de stelling te spuiten. De Zwaluw brandt volledig uit, alleen de stenen voet blijft als ruïne over, van alle vroegere grandeur rest slechts een stomp. Die is dan nog altijd in bezit van de nazaten van de Steenhuisens, twee zonderlinge vrijsters die het molenaarshuis naast De Zwaluw bewonen en elk contact met het dorp mijden. Verkopen aan de gemeente willen ze niet, waarschijnlijk beducht voor aanloop, laat hun maar zitten aan het uiterste randje van het dorp.

Zelfzwichting

Ferwerderadiel heeft echter plannen met het stuk land naast De Zwaluw, een mooie plek om een jachthaventje en camping aan te leggen, en zet door. Na tien jaar van vergeefse pogingen lukt het eindelijk in 1983 om de dames over te halen. In Burdaard loopt de molenkoorts dan snel op, het dorp wil niets liever dan De Zwaluw weer te zien draaien en zamelt met allerlei acties 100.000 gulden bovenop de bijdrage van het Rijk van vier ton. Met het extra geld kan het binnenwerk weer in zijn oorspronkelijk staat worden teruggebracht en kunnen de wieken zelfs worden voorzien van zelfzwichting. Een ingenieus zelfsturend regelwerk van houten kleppen op de wieken, die door middel van contragewichten vanzelf opendraaien bij te harde wind. Een grote ploeg vrijwilligers laat zich omscholen om De Zwaluw te bemannen. In 1987 begint het “wonder van Burdaard” aan zijn tweede leven. Niet lang daarna komt Jan Tollenaar in beeld.
Om enigszins duidelijk te maken hoe iemand uit deze tijd ertoe komt om een negentiende-eeuws beroep te kiezen, neemt Jan ons terug naar zijn jeugd in Sneek. ‘Ik was een recalcitrante gymnasiumleerling die zich afzette tegen zijn ouderwets autoritaire vader. Ik had geen idee wat ik wilde met mijn leven. Natuurlijk werd van me verwacht dat ik ging studeren, dus dat deed ik dan maar. Ik koos voor het minst vervelende: geografie, dan had je in ieder geval van alles wat.’ In zijn studietijd haalt een vriend hem over om mee te gaan naar een fuif – zo heette dat toen – van een leuk meisje waar de vriend een oogje op heeft. De fuif wordt gegeven in de gerestaureerde houtzaagmolen De Rat, aan vaarwater de Geeuw tussen Sneek en IJlst. De vader van het meisje, molenaar op De Rat, geeft de jongens een rondleiding. Aan de vriend is de rondgang niet besteed, zijn interesse richt zich uitsluitend op de dochter, maar voor Jan ontvouwt zich een jongensboek. ‘Ik weet niet wat me overkwam, ik snakte bijkant naar adem zo opgewonden raakte ik bij het zien van zoiets groots. Dat je met dat enorme mechaniek de natuurkrachten kon beheersen, onvoorstelbaar.’

De Rat

Jan gaat als vrijwilliger in de leer bij de molenaar van De Rat: H.J.C. van der Woude, een oud marineman. ‘Alles wat hij zei, snoof ik op met een gretigheid die me zelf verbaasde. Elke handeling was bij hem een ritueel en ik laafde me aan zijn levenswijsheden. Van der Woude bracht me discipline bij: ik leerde de dingen te benoemen, af te maken, en op te ruimen. Hij maakte mijn wereld overzichtelijk, ik hoorde ergens bij, in de molen had het leven zin.’ Zijn studie geografie doet Jan er voor de vorm bij, maar zijn levensdoel is nu duidelijk: hij wordt molenaar. Na zijn leertijd in De Rat neemt hij in 1983 een baantje als molenaarsknecht op De Hoop in het Noord-Hollandse Wervershoof. Daar krijgt hij het graanmalen in de vingers en leert en passant hoe je op bedrijfsmatige wijze een meelmolen kunt runnen. Feitelijk bestiert hij De Hoop in zijn eentje; de molenaar laat zijn overijverige knecht maar begaan.
Als Jan in die periode lucht krijgt van de herbouwplannen in Burdaard, aarzelt hij geen moment: De Zwaluw is zijn kans. Hij stelt een bedrijfsplan op om de molen te kunnen huren. ‘Goed beschouwd liet ik mijn fantasie de vrije loop, maar ik kon behoorlijk overtuigend zijn in die tijd.’ De gemeente is onder de indruk, en ook het plaatselijke Rabo-kantoor heeft sympathie voor de ambitieuze molenaar, een leninkje moet kunnen. De vrijwilligers in Burdaard zijn bereid om een stapje opzij te doen; zij zullen zich alleen met de houtzagerij bezighouden, het graanmalen laten ze aan Jan. Met vrouw Marjan en inmiddels een kind, verhuist hij in 1987 naar Burdaard om de gerestaureerde Zwaluw nieuw leven in te blazen.

Fiatje 127

Het professionele molenaarschap is een plons in het diepe. Het geld dat ze hebben overgehouden van de verkoop van hun huisje in Werverhoof steekt Jan in apparatuur. Hij heeft geluk, zijn avontuurlijke stap blijft in de molenwereld niet onopgemerkt en van alle kanten krijgt hij hulp aangeboden – voor niet teveel geld een reinigingsmachine voor graan hier en zowaar een antieke maar nog ongebruikte motorsteen daar. Met zijn Fiatje 127 gaat Jan bij de warme bakkers langs om zijn meel aan de man te brengen. Die zijn enthousiast over de kwaliteit, maar de marges houden niet over. Inkomen levert De Zwaluw niet op, van de bescheiden productie valt net de huur op te brengen. De gemeente biedt redding door het beheer van de naastgelegen jachthaven en camping aan het molenaarsgezin over te laten. Dat helpt.
De ommekeer komt uit onverwachte hoek, een kwestie van buurmans dood is de ander zijn brood. Op 1 januari 1992 belandt een vuurpijl in de rieten kap van de molen van Stiens met fatale gevolgen. In Stiens hadden ze de zaken goed voor elkaar: in coöperatief verband bevoorraadde de molen al jarenlang een club van ambachtelijke bakkers in Friesland. Dat viel nu in één klap stil, of Jan niet de bevoorrading op zich wilde nemen. ‘Hoe onfortuinlijk ook voor Stiens, ineens kregen we de wind in het zeil. Vanaf toen was het draaien, draaien, draaien.’ Met de molen in Stiens kwam het niet meer goed, aldus Jan. ‘De molen is groots gerestaureerd met zelfs een computergestuurd binnenwerk, maar bleek uiteindelijk een prestigeobject dat niet werkte. Doel en middelen zijn er door elkaar gehaald.’ 

Zelfbakkers

Intussen meldden zich bij De Zwaluw ook steeds meer particulieren die wel een kilootje molenbloem of volkoren tarwemeel wilden om thuis brood mee te bakken. ‘Ik kreeg het zo druk dat ik dag en nacht aan het werk was.’ En zo gaat het vandaag de dag eigenlijk nog steeds. Door de concurrentie van het goedkope supermarktbrood dunde in de loop van de jaren het aantal warme bakkers weliswaar uit, maar dat bleef voor De Zwaluw zonder gevolgen, aan de andere kant zorgden de zelfbakkers dat de omzet navenant op peil bleef. In het molenwinkeltje van Marjan kunnen zij kiezen uit meel in vele variëteiten: Terpenmix, Speltbloem, Zweeds wit, 6-granen donker Mout, om maar een paar van de tientallen maalmelanges van De Zwaluw te noemen. En ondertussen een kijkje nemen in De Zwaluw natuurlijk; Jan vertelt graag over zijn vak als hij tijd heeft. ‘Wacht even, mijn kookwerkertje gaat.’ 

Laatste nieuws